12 december 2011

Gevers voor lastige keuze tussen goedkope ‘amateurs’ en dure professionals

En de column van vorige week van Jan van Klinken.
09-12-2012

Vandaag komt de ledenvergadering van het Rode Kruis bijeen om te besluiten over de toekomst van een drietal zorghotels. De organisatie wil die sluiten omdat er veel geld bij moet. De hotels zijn bedoeld voor minder draagkrachtigen. Zij kunnen daar op kosten van het Rode Kruis een vakantie doorbrengen. Daarbij zijn zo’n duizend vrijwilligers betrokken.

Over die sluiting is onrust in de achterban ontstaan. De tegenstanders van sluiting voeren aan dat de allerzwaksten in de samenleving de dupe zijn. Deelnemers aan de vakanties zijn bijvoorbeeld eenzame bejaarden en zwaar gehandicapten. De oppositie verwijt het bestuur van het Rode Kruis dat het liever goede sier maakt met projecten in het verre buitenland.

Het zou me niet verbazen als de critici het gelijk aan hun kant hebben. Dat Rode Kruis heb ik altijd al met enige argwaan gevolgd. Dat is begonnen vanaf mijn eerste nadere kennis­making. Er was een persconferentie belegd in het hoofdkantoor aan het Leeghwaterplein in Den Haag over de hulpverlening aan een gebied elders in de wereld dat door een aardbeving was getroffen. Het bezoek was nogal choquerend. Het Rode Kruis bleek gehuisvest te zijn in een zeer chic wit gebouw met tientallen oogverblindende spiegelruiten. Ook bij de inrichting was niet op een paar duiten gekeken. Overal duur notenhout en hoogpolig tapijt. Het leek wel een dependance van het Hiltonhotel. De stafleden die de media te woord stonden, droegen glimmende driedelige kostuums, en de airco zorgde voor een aangename temperatuur. Anno 2011 kijken we er misschien niet echt meer van op, maar voor die tijd –’t zal een jaar of vijftien geleden zijn– was het best wel bijzonder. Tijdens de persconferentie moest ik denken aan de arme stakkers overzee die de nacht als gevolg van de aardbeving niet in hun eigen huisje konden doorbrengen, maar die misschien wel in een primitieve lekkende tent op een matje lagen te bibberen. Zouden die heren in die strak gesneden maatkostuums zich niet ongemakkelijk voelen bij dat beeld? Later zag ik ook nog patserige bolides op de parkeerplaats staan. De directie van zo’n organisatie hoeft zich voor mij heus niet per brommobiel te verplaatsen, maar een BMW uit de 7-serie? Zou bij deze mensen nooit de gedachte opkomen dat er iets wringt? Hoe dan ook, de tegenstelling tussen hier en daar was wel erg groot.

Dat beeld is eigenlijk nooit meer verdwenen. Tegenwoordig maak ik deel uit van het bestuur van een organisatie die zo nu en dan een verzoek krijgt om te doneren voor noodhulp. We hebben zo’n 60.000 euro per jaar te verdelen, dus dat gaat best wel ergens over. Noodhulp verlenen is vaak heel lastig, maar je wilt dolgraag helpen. Overstromingen, aardbevingen, hongersnoden – ze veroorzaken per definitie een zee aan leed en ellende. Wie wil dan niet zijn gevoel volgen? Maar het aantal organisaties dat daarop kan inspelen, is beperkt. Steeds terugkerende namen zijn de VN en … het Rode Kruis. Twee instanties met veel spiegelruiten en dure pakken.

Een enkele keer is het ons gelukt noodhulp te verlenen via een kleinschalige club. Die had niet eens een kantoor, laat staan een parkeerplaats voor groot uitgevallen voertuigen. Dat voelde goed, moet ik zeggen.

Ook bij andersoortige hulp speelt het dilemma. Veel gevers zullen het herkennen. Geef je je goede geld aan een organisatie die op kleine schaal bezig is, er geen wanstaltige kantoorpanden op na houdt, werkt met erg bevlogen mensen, bijna geen kosten maakt, maar misschien toch niet professioneel genoeg is om onder lastige omstandig­heden werkelijke verbeteringen tot stand te brengen? Of is het toch beter om een gevestigde organisatie te steunen die over gekwalificeerd personeel beschikt, de ontwikkelingen goed bijhoudt, veel ervaring heeft en de weg weet? Het lijkt een veilige optie, maar je betaalt dan wel mee aan talrijke kostenposten, het vaak torenhoge salaris van de staf en aan noodzakelijke, maar misschien ook wel eens minder nood­zakelijke buitenlandse reizen.

Lastig. De laatste jaren steunen we enkele organisaties die de twee uitersten combineren. Ze werken professioneel, maar maken nauwelijks kosten. Reizen doen de bestuursleden voor eigen rekening of met behulp van airmiles van bedrijven. Zo kan het ook.

Een ander dilemma is welk soort projecten de voorkeur heeft. De oppositie bij het Rode Kruis maakt er zeer terecht gewag van. Ze verwijt het bestuur dat het liever goede sier maakt met projecten in het verre buitenland.

Ik weet niet of die beschuldiging steekhoudend is, maar het gaat wel om een herkenbaar verwijt. “Sexy projects” is een gevleugeld begrip. Het komt erop neer dat beelden van kinderen met hongerbuikjes en tranen in de ogen het beter doen dan plaatjes van ambtenaren in school­banken.

Maar misschien zijn die honger en die tranen wel het gevolg van vergaande corruptie en moet die eerst worden aangepakt door overheids­personeel te trainen in integriteit. Prima plan 
in zo’n geval, dat scholen van ambtenaren, 
maar ga voor zo’n project maar eens met de pet rond.

Geen opmerkingen:

Volgers