Jan van Klinken's commentaar op de koers van Trouw
Vorige week zaterdag had het dagblad Trouw iets te vieren: het 20.000e nummer. En dat is een felicitatie waard. Vanuit journalistiek oogpunt bezien maakt Trouw een hoogwaardig product. Niet voor niets staat het blad in de krantenwereld te boek als een kwaliteitsmedium.
Trouw onderscheidde zich vroeger vanwege zijn berichtgeving over de protestants-christelijke zuil. Geen rimpeling in het gereformeerd politieke vaarwater of de krant was erbij. Ook verwante organisaties mochten zich in de warme belangstelling van de krant verheugen.
Sinds deze zuil is verwaterd, heeft Trouw zijn blikveld verruimd. Het aandachtsveld is nu vooral religie en dan in de ruimste zin van het woord. Iedere ietsist die een opmerkelijke bovennatuurlijke ervaring heeft te melden, mag er zijn of haar ei leggen.
Deze verlegging van de aandacht verklaart voor een belangrijk deel dat Trouw het vergeleken met de meeste andere titels goed doet. De krant kan het abonneebestand redelijk op peil houden en dan ben je tegenwoordig een witte raaf in dit economisch segment. Zoals peilingen voortdurend laten zien, is religie helemaal in en daar plukt de krant onmiskenbaar de vruchten van.
Toch betwijfelt de hoofdredactie of er nog eens 20.000 papieren nummers zullen volgen. De algehele afkalving in krantenland mag dan aan Trouw voorbij lijken te gaan, maar dat de krant helemaal aan deze ontwikkeling zal ontsnappen, gelooft niemand. In die zin is er sprake van een mijlpaal waarover de schaduw van een onzekere toekomst valt.
Er is nog een andere reden waarom de kurken wat mij betreft op de champagneflessen kunnen blijven. Zoals gezegd was Trouw ooit een prominent medium binnen de protestants-christelijke zuil. Van die zuil lijkt steeds minder over te blijven. Veel protestants-christelijke scholen weten zelf niet meer wat ze met hun identiteit aan moeten, het CDA worstelt met hetzelfde probleem en maatschappelijke organisaties die voorheen een uitgesproken profiel hadden, verbleken met de dag. Daaraan ligt een proces van secularisatie ten grondslag dat alles weg heeft van een geestelijke aardverschuiving.
Ik wil geen kniesoor zijn, maar het feit dat de huidige hoofdredacteur van Trouw een communistisch verleden heeft, is veelzeggend. Een man als hij op die post was dertig jaar geleden nog volstrekt ondenkbaar. Het zijn allemaal constateringen die eerder tot weemoed dan tot feestvreugde stemmen.
Het viel op dat het jubileumnummer dat zaterdag bij de abonnees van Trouw op de mat viel, van dat verzuilde verleden nauwelijks melding maakte. Het is als oude, ongemakkelijke kleding met de voddenman meegegeven. Zelfs van een vaag nostalgisch sentiment is kennelijk geen sprake.
Hoe snel dit proces van ontzuiling en onthechting is verlopen, zag ik voor me toen ik een tijdje geleden het rapport in handen kreeg van de Protestants-Christelijke Journalistenkring (PCJK) uit 1960. Het geeft aan hoe er in die tijd over het maken van een eigen krant werd gedacht.
Het rapport, waarvan slechts nog een handjevol exemplaren bestaan, heet ”...En het licht schijnt in de duisternis...” en wilde antwoord geven op de vraag hoe een christelijke krant uitvoering kan geven aan zijn missie.
In een toelichting op de titel zeggen de samenstellers: „Waarom licht in de duisternis? Omdat hij (de christenjournalist) de enige is onder alle journalisten die werkelijk licht kan laten schijnen en die werkelijk het hart licht kan maken: het licht van Gods genade moet door zijn werk heen schijnen en de blijheid van Gods blijde boodschap moet in zijn woorden doorklinken tot elk mensenhart.”
Ondanks dit ambitieuze rapport was de PCJK geen lang leven meer beschoren. Binnen tien jaar was het ledental zodanig geslonken dat besloten werd om op te gaan in de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), een vakbond die deel uitmaakt van de FNV en in die jaren berucht was vanwege zijn links-radicale lijn. Hoe snel kan een proces van ontbinding verlopen?
Met het gedachtegoed dat de PCJK stempelde, heeft de redactie van Trouw helemaal niets meer. En zo te zien wil ze er ook niet meer aan herinnerd worden.
Mogelijk is dat de verklaring waarom vertegenwoordigers van de reformatorische gezindte in de krant zo spaarzamelijk aan bod komen. Zeker, de grote ontwikkelingen binnen deze zuil worden gevolgd en mensen als Bart Jan Spruyt en ds. W. van Vlastuin mogen af en toe in levensbeschouwelijk getinte rubrieken hun partijtje meeblazen, maar voor het overige wordt afstand gehouden.
De Trouwlezers hebben al heel wat bekende en minder Nederlanders in het hart mogen kijken, ook afvalligen uit de bevindelijk gereformeerde wereld. Maar iemand die daar middenin staat, zal niet zo maar gevraagd worden zijn innerlijke roerselen prijs te geven. Ik kan me in ieder geval geen voorbeeld herinneren. Op de een of andere manier voelt de krant zich er niet gemakkelijk bij. Een vorm van zuilenpest zou je kunnen zeggen. Biedt het 20.000e nummer niet een goede gelegenheid om daar maar eens van af te komen?
29-01-2010 20:28 | tekst Jan van Klinken
Geen opmerkingen:
Een reactie posten