De boodschap van het "Christelijk Conservatisme" in het nieuwe boek van Bart Jan Spruyt echoot de afgelopen dagen nog na.
Onder andere bij dr. P de Vries te Waarder, bij drs. Menno de Bruyne in zijn Haagse propjes in partijblad De Banier van afgelopen vrijdag en op de blog van Dirk Jan Nijsink. (De tweede druk is na anderhalve week al realiteit)
Dr. P. de Vries was op het conservatief Café aanwezig en schreef over de presentatie en over ds. Doornenbal op pagina 4,5 en 6 van de kerkbode van Waarder.
De komende weken zullen er ongetwijfeld nog andere echo’s te horen zijn.
De grote vraag is echter of het een voortdurende echo zal worden of dat de echo over enkele maanden verstomd zal zijn. De essentie zit namelijk in de vraag of de christelijk-conservatieve boodschap van genoemd essay begrepen en overgenomen zal gaan worden door prominente instituten, opinieleiders, partijen of zelfs kerken.
En daar ben ik wat pessimistisch over.
Velen glimlachen om de nostalgie, willen best wel eens instemmend knikken maar denken vooral dat dit “oude” voorbij is gegaan en niet weder zal (kunnen) keren.
Sommige onwijzen denken dat het “te vernieuwend” is, te “anders als we gewend waren”.
Te progressief dus in plaats van conservatief.
Het Christelijk Conservatieve station.
In zowel SGP- kring als CDA -kring (ik zeg bewust niet partij) kan men ‘er zo weinig mee’ kreeg ik te horen.
En dat geloof ik graag. De meeste CDA- wagons zijn het christelijk- conservatieve station al voorbij gedenderd. Al zijn er wel heel wat CDA-ers waar het christelijk conservatieve vlammetje van binnen nog wakkert. Mensen als Eddy Bilder die met weemoed aan dat mooie station terug denken en nog middels een tikkende conservatieve stationsklok van binnen in hun hart iets kunnen uitstralen.
Terug naar dat station gaat de CDA trein echter niet meer.
Maar een zachte echo klinkt bij Bilder nog steeds en kan soms hard (zoals op 5 november jl.) door een Goudse Kathedraal schellen. Prachtig, maar het verstomt helaas weer snel.
Dan de SGP-trein. Velen hebben intussen kennis moeten of kunnen maken met het christelijk- conservatisme en haar katholieke breedte. Je moet het RD er maar eens op nalezen en de sprekersagenda’s van de SGPJ en in mindere mate de SGP in de gaten houden.
Als er één groep is die nog vóór dat conservatieve station staat is het de SGP achterban.
Ze zijn het station nog niet voorbij gedenderd. Maar ze staan er nog voor.
Sommige wagons gaan het station al bijna aandoen. Echter, anderen hebben als jonge forenzen het station al aangedaan maar zijn op de groene CD(J)A-wagon gesprongen en hebben op het station wat conservatief fast-food tot zich genomen. Ze hebben het station verlaten maar hopelijk niet voor altijd.
Menno de Bruyne staat als de aardige en stijlvolle stationschef eenzaam op het Christelijk Conservatieve station te kijken. Hij koestert zich in de sfeer van het authentieke Conservatieve station.
Hij kijkt niet in de richting van de verdwenen groene trein.
Hij kijkt niet door de mist naar een mogelijk aankomende trein.
Hij kijkt naar boven en glimlacht.
Zijn tijd zal het duren.
En ach, die mensen op die mogelijk aankomende trein, ze kennen reeds de stationschef, vinden hem “een beetje apart, voor een SGP-er”, dat wel. Maar hij is zo aardig en zo echt. Hij schrijft zo geestig zijn columns. Menno geniet van hun bevindelijke diepte en de mensen op de aankomende wagon genieten van zíjn katholieke breedte. Dat duurt nog wel even zo voort.
Wie gaat nu die mensen op die aankomende trein vertellen dat ze van hun stoptrein een intercity moeten maken om op dat christelijk conservatieve station aan te moeten koersen?
Die aardige voorlichtende stationschef of die jonge jeugdwerkadviseur die ook al op dat station zit maar méér wil dan alleen genieten van de nostalgische stationsklok. Die adviseur wil namelijk die stationsklok niet alleen laten tikken maar ook laten luiden. Hij ziet die klok namelijk op 5 voor 12 staan.
Het woord is wat mij betreft aan die adviseur:
(bron: blog Dirk Jan Nijsink)
Het is maandag. Ik had vandaag een blog willen schrijven naar aanleiding van een bezochte debatavond van SGP-jongeren Urk over ‘Christendom en de PVV’. Misschien doe ik dat later. In elk geval schrijf ik deze week een artikel over het ‘christelijk conservatisme en de SGP’, dat zal ik ook hier plaatsen. Ik wil nu eens niet over politiek schrijven, “er is een weg die nog uitnemender is”.
Gisteren was het zondag en dat is een mooie dag. Met onuitsprekelijk veel vreugde heb ik in één middag bijna het hele nieuwe boek van Bart Jan Spruyt Als je eenmaal hebt liefgehad gelezen. Prachtig, je ziet de weergaloze beelden van licht en kleuren je proeft de euforie over dit Godswonder – laat onze ogen meer uitgaan naar de beeldende schoonheid van Gods schepping. Genoten heb ik van de voelbare strijd tussen romantiek en stichtelijkheid. Beelden, gedachten uit mijn eigen jeugd doemden op. Is dit een wereld, een tijd, zijn dit mensen die al eindeloos, onbereikbaar achter ons liggen? Enerzijds voel ik de melancholie om wat verloren is, aan de andere kant weiger ik haar. Dit boek brengt een goede boodschap.
Het christelijk conservatisme van dominee Doornenbal is volgens Spruyt te typeren als een combinatie van ‘katholieke breedte en tegelijk diepe bevindelijkheid’. Dat is voor moderne ‘refo’s’ een onmogelijkheid, niet in de laatste plaats veroorzaakt door een verengde visie op geloof, kerk en cultuur. Zicht op de katholieke – algemeen christelijk – breedte hebben we nauwelijks, want we voeren oorlog om de kleinste zaken, tegelijk zijn we ook de ‘diepe bevindelijkheid’ kwijt, ik kom daar zo op terug. Refoland is een woestijn, in plaats van een land vloeiende van melk en honing.
Met weerzin kijk ik soms naar het reformatorische gewoel onder de zon. Het is té perfect. Het klopt té goed. Elk onvertogen woord is uitgebannen, de humor bedenkelijk. Ernst heeft daarom plaatsgemaakt voor een serieusheid, zonder ironie, zonder zelfkritiek. Wij weten hoe het moet en wij hebben onze eigen wereld geschapen en elke afwijking daarop is vreemd en verdient niet anders dan ons hoongelach. Het is nu de tijd om de ‘katholieke breedte’ te zoeken.
Doornenbal keerde zich, net als ds. I. Kievit, tegen een theologische ontwikkeling waarin het geloof ‘een verschrikkelijk ingewikkeld ding’ is geworden. Niet weinigen zijn nu bevreesd uitspraken te doen over hun eigen bevinding, want als deze niet ‘overgenomen’ kunnen worden door geestelijk keurmeesters hebben ze een nog grotere geestelijke nood. En zo worden zelfs de heilige zaken langs een menselijke meetlat geplaatst. Dit gaat door tot in het leven-van-alle-dag. Alle ongeregeldheden en vermeende ongerechtigheden zijn uitgebannen, maar hiermee ook de schoonheid van kunst, muziek en literatuur. Een gave die, de door ons zo geprezen, maar weinig gelezen, ‘oudvaders’ wel hadden, als daar zijn: Revius, Bogerman en Voetius. Zij genoten van de schoonheid van de composities van Jan Pietersz Sweelinck. Wie peilt nu nog de diepte van Ein Deusches Requiem van Johannes Brahms, of de ongekende schoonheid van de Passacaglia in C van Johann Sebastian Bach, waarin hij zijn Schepper en Heere roemt?
De haringen van de ‘refotenten’ – die niet langer lijken op de zwarte tenten van Kedar – zijn als met een moker diep ingeslagen in de keiharde grond van ons aardse bestaan. Politiek verzetten wij ons tegen de sociaal-democratische ‘maakbaarheid van de samenleving’, terwijl we zelf de ‘maakbaarheid van de zuil’ omarmen. Zelfs de kritiek van buitenaf zou, volgens sommige opinieleiders in eigen kring, met een ‘reformatorische COC’ gepareerd kunnen worden. Hoe zot.
In de gebrokenheid van ons bestaan passen die mokerslagen niet. Zelfs Doornenbal kon zijn ‘aardsgezindheid’ soms verfoeien – en dat terwijl hij niet aan het ‘stof’ kleefde als andere mensen, maar zich in dat soort ogenblikken slechts hechtte aan de haast paradijselijke aanblikken van het landschap. Het was de strijd tussen romantiek en stichtelijkheid. Maar, iets – diepe bevindelijkheid – ging daar altijd boven uit: Christus in Wie al de volheid woont. ‘Al de volheid! Dan kan toch dit lege leven vol worden, en daarnaar schreit immers ons hart? Als er maar werkelijk plaats voor is.’ Het was de stille roep vol heimee ‘naar de God des Levens, ach wanneer?’ (Psalm 42) ‘Die heimwee hebben, komen thuis.’
Halleluja (een woord dat ds. J.T. Doornenbal wat vaker ging gebruiken toen hij hoorde dat Beppie van de meester dat zo mooi vond).
N.a.v.: Bart Jan Spruyt, Als je eenmaal hebt liefgehad. Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek (Zoetermeer 2009).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten