12 april 2011

Er bestaat ook Christelijk Conservatisme

Vorige week hield Prof. dr. ir. Schuurman (voorzitter van Christenuniefractie in de Eerste Kamer) de Groen van Prinstererlezing.
Vandaag reageren wij, als bestuur van het Christelijk Conservatief Beraad, met een artikel in het RD.

Bron: RD 12 april 2011

Wat prof. E. Schuurman (RD 7-4) zegt over het conservatisme klopt niet, stellen Hans Alderliesten, Eddy Bilder, Wilco Boender, Dirk-Jan Nijsink en Bart Jan Spruyt. Bovendien lijkt hij niet te beseffen dat er ook christelijke conservatieven zijn.

Scheidend ChristenUniesenator Egbert Schuurman gaf vorige week in de Groen van Prinstererlezing op bevlogen wijze uiting aan zijn visie op christelijke politiek. Volgens de oud-hoogleraar in de reformatorische wijsbegeerte behoort deze georiënteerd te zijn op „het grondmotief van schepping, zondeval, verlossing en de verwachting van het Koninkrijk van God.”

In zijn kritiek op de hedendaagse cultuur aanvaardt Schuurman de conservatieven als bondgenoten. Voor een deel tenminste. Want conservatieven leveren volgens hem half werk. Ze zouden alleen maar oog hebben voor de negatieve gevolgen van een optimistisch mensbeeld en een losbandig vrijheidsbegrip, niet voor „de cultuurmachten.” Met die machten bedoelt Schuurman sinds zijn publicaties over de huidige cultuur als een Babelcultuur (jaren tachtig) de wereld van wetenschap, techniek en economie.

Maar klopt het wel wat Schuurman over het conservatisme zegt, en is hij wel volledig? Het valt op dat Schuurman zichzelf tegenspreekt. Hij verwijt de conservatieven dat ze „de negatieve kanten van de secularisatie van de cultuur ontkennen.” Maar hij merkt ook op dat Kinneging wil terugkeren tot „de oude deugden van de Griekse wereld en de latere christelijke wereld.” Wanneer je van mening bent, zoals Kinneging en met hem alle conservatieven, dat het verval van de westerse beschaving is ingezet met het afscheid van het christelijk geloof, kun je natuurlijk niet tegelijkertijd van mening zijn dat de secularisatie geen negatieve gevolgen heeft gehad.

Schuurman vereenzelvigt het conservatisme met rechts neoliberalisme, en denkt daarom dat het geen weerwoord heeft op de machten van economie en techniek. Deze karikatuur is wijd verbreid, maar staat wat lelijk als die uit de pen van een hoogleraar komt van wie toch mag worden verwacht dat hij de literatuur bijhoudt over de onderwerpen waarover hij publiceert. Een jaar geleden is, bijvoorbeeld, een bundel met portretten van conservatieve denkers verschenen die niet alleen de diversiteit van het conservatisme duidelijk maakt, maar ook laat zien hoe er binnen deze politieke filosofie altijd veel aandacht is geweest voor de zorg voor natuur, milieu en schepping (Thierry Baudet en Michiel Visser, red., ”Conservatieve vooruitgang”, uitg. Bert Bakker).

Maar het vervelendst in het betoog van Schuurman is nog wel dat hij schijnt te denken dat conservatieve politiek per definitie niet christelijk is. Hij onderscheidt christelijke politiek, die verworteld is in het genoemde ”grondmotief”. Daarnaast heb je de conservatieven, die het voor de helft hebben begrepen. Dat die conservatieven er veel meer van hebben begrepen dan Schuurman wil erkennen, is nog tot daar aan toe; erger is dat Schuurman niet verdisconteert dat er ook conservatieven zijn die juist vanuit hun christelijk geloof tot conservatieve posities komen. Zij hebben zich verenigd in het Christelijk Conservatief Beraad, dat een jaarlijks congres en huiskamerkringen organiseert om het gedachtegoed bekend te maken en te verbreiden.

Christelijke conservatieven gaan ervan uit dat de democratische rechtsstaat en een vrijemarkteconomie zeer goed en belangrijk zijn, maar dat deze alleen goed functioneren wanneer zij gebaseerd zijn op een cultureel fundament van waarden en deugden. Mensen zijn de dragers van die waarden en deugden, en deze worden overgedragen in instituties als familie, gezin, vereniging, school en (vooral) de kerk. En dat morele fundament kan alleen in stand blijven wanneer die waarden en deugden geïnspireerd en gedragen worden door het christelijk geloof.

Christelijk conservatieven zien God als de hoogste Soeverein, aan Wie alles voorafgaat. Hij is het Die zegt: „Ik zal zijn, Die Ik zijn zal” (Ex. 3:14). En ook: „Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods” (1 Kor. 10:31). Ons leven, ons politiek handelen, staat in dienst van die God, Die er was eer de bergen geboren waren.

Het christelijk conservatisme wil de oorzaken van het morele verval in de samenleving bestrijden. Een van die oorzaken is het hedonistische, postmoderne denken dat God dood heeft verklaard en de mens en zijn geneugten in het middelpunt stelt. Deze geestelijke verschraling is een oorzaak van het verdwijnend normbesef. De Engelse psychiater Theodore Dalrymple deed ooit de typerende uitspraak: „Er moet wel iets mis zijn met het hart van de mensen dat zij zich op zo’n ontaarde manier gedragen.”

Christelijke conservatieven streven niet in eerste instantie naar partijpolitieke macht maar naar invloed voor hun ideeën. Waarbij zij liever samenwerken met gelijkgestemden dan dat zij de hobby van het narcisme van het kleine verschil beoefenen, zoals onder christenen al te vaak gebruikelijk.

De auteurs vormen het bestuur van het Christelijk Conservatief Beraad.

Geen opmerkingen:

Volgers