2 november 2011

Christelijk Conservatief Congres 19-11

Derde bijeenkomst Christelijk Conservatief Beraad


Op zaterdag 19 november 2011 belegt het Christelijk Conservatief Beraad zijn derde bijeenkomst, in de voormalige synagoge in het centrum van Gouda, met Gerrit Holdijk als hoofdspreker en een sessie over onderwijs als vorming.

Hij is misschien wel de meest invloedrijke politicus van Nederland, mr. Gerrit Holdijk van de SGP. Zijn stem bepaalt immers of voorstellen van dit minderheidskabinet door de Eerste Kamer komen en uiteindelijk dus kracht van wet krijgen. Maar wie is hij eigenlijk, deze bedaarde, erudiete en eigenzinnige pijproker uit Uddel, die al enkele decennia op en rond het Binnenhof rondloopt zonder dat veel mensen hem hebben leren kennen? En hoe denkt hij precies, wat zijn zijn opvattingen en waardoor wordt hij geïnspireerd?


Het Christelijk Conservatief Beraad is er trots op dat Gerrit Holdijk op DV zaterdag 19 november a.s. de hoofdspreker op onze derde bijeenkomst wil zijn en zijn visie op politiek, recht en samenleving zal ontvouwen. Holdijk, die recent heeft gezegd dat hij zich het meest thuis voelt in de wereld van het christelijk conservatisme, zal spreken over het conservatisme, en daarbij vooral ingaan op de relatie tot het cultuurrecht.

Na de hoofdlezing van Holdijk is er een sessie over een onderwerp dat voor conservatieven van het grootste belang is.
Conservatisme gaat over het culturele en morele fundament van de samenleving. Dat fundament bestaat uit waarden en deugden, die mensen door opvoeding en onderwijs worden bijgebracht. Onderwijs is dus niet zozeer het bijbrengen van kennis en vaardigheden, maar vorming. Maar wat bedoelen we nu precies wanneer we dat zeggen? Waarin bestaat die vorming, en hoe geef je daar gestalte aan in de onderwijspraktijk van alledag?

Drie sprekers, mensen van de theorie en van de praktijk, zullen dit onderwerp behandelen: Ewald MacKay (Driestar), Henk Dijkgraaf (Universiteit Twente) en Richard Toes (Wartburg College).
Hierna vindt er een debat plaats o.l.v. CCB bestuurslid Bart Jan Spruyt

We nodigen iedereen van harte uit deze gevarieerde bijeenkomst met ons mee te maken.


Wanneer? Zaterdag 19 november 2011, ’s morgens vanaf 10.00 uur tot ca. 15.00 uur
Waar? Gouda, Turfmarkt 23-25 (voormalige synagoge)
Entreeprijs: € 10,00 inclusief lunch.
Aanmelden: christelijkconservatief@gmail.com


Meer over de sprekers:

Mr. Gerrit HoldijkGerrit Holdijk (1944) is sinds 11 juni 1991 lid van de SGP-fractie in de Eerste Kamer. Hij was daarvoor Eerste Kamerlid in 1986-1987. Sinds 8 juni 1995 is hij fractievoorzitter.

Dr. Henk Dijkgraaf Docent Engels. Studeerde Engelse Taal- en Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Promoveerde op een studie over een zeventiende-eeuwse Engelse Jezuïetenbibliotheek. Publiceert in kranten en tijdschriften over pedagogische kwesties.
Dr. Ewald McKay Is docent cultuurgeschiedenis en filosofie aan de pabo en docent geschiedbeschouwing aan de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs en lid van het lectoraat ‘Onderwijs en identiteit’ van Driestar Educatief. Hij schreef o.a. het boek ‘Meesterschap in spiegelbeeld. Beschouwingen over persoonlijke vorming binnen het cultuuronderwijs’ (2007).

Drs. Richard Toes Directeur van het Wartburgcollege, locatie Guido de Brès in Rotterdam.

"Wie zou niet wenen Majesteit?" (Jan van Klinken)

Bij labyrint aan rechtzinnigheid blijft Beatrix voorlopig vrijzinnig
31-10-2011 10:36 | Jan van Klinken

Onverwachts volgt er toch nog een oranjekleurige nabrander, ondanks de aankondiging in de vorige aflevering dat we het even niet meer over het koningshuis zouden hebben. Dat komt door een telefoontje van de koningin zelf. Dat gebeurt niet ieder dag. Ze wilde reageren op alle publiciteit rondom haar geloof. Haar was vrijzinnigheid verweten.

Dat laatste kan niet worden ontkend. Zowel ds. J. J. van Eckeveld van de Gereformeerde Gemeenten als de SGP’ers De Bruyne en Van der Vlies waren in interviews helder in hun oordeel.
Ook het staatkundig gereformeerde oud-Statenlid Bisschop liet tijdens een debat op de Wegwijsbeurs weten dat Beatrix wat hem betreft wel een paar meter in de rechtzinnige richting mag opschuiven. Ex-wethouder Van der Schans (eveneens SGP) uit Bodegraven, tegenspeler van Bisschop in genoemd debat, stelde daar weliswaar tegenover dat hij niet graag de „geloofsnieren” van de koningin wilde proeven, maar anderzijds stelde hij toch ook klip-en-klaar dat de koningin „geen refo” is.

Dat had de majesteit geraakt, liet ze weten. Een volksdeel dat zich zo nauw verbonden weet aan het Oranjehuis en dan zo veel afstand neemt, dat wilde ze niet zomaar laten passeren. Vandaar dat ze voorstelde om zich eens nader te oriënteren op een ruk naar rechtzinnigheid. Ze vroeg welke smaken er zo al voorhanden waren en of ik haar daarin wilde adviseren.

U begrijpt, wie zou de majesteit zoiets durven weigeren? Ik vertelde haar dat er misschien wel tien keuzemogelijkheden waren en dat ik eens een rondje zou doen. In gedachten begon ik bij mijn ex-collega Piet Vergunst van de Gereformeerde Bond, om te eindigen bij Arie Klein van de Oud Gereformeerde Gemeenten, eveneens een oud-collega.

Ik stelde me voor dat ze allen uiteen zouden zetten waarom de koningin een voortreffelijke keuze zou doen om voortaan op zondag bij een van hun aangesloten gemeenten aan te schuiven. Haarfijn konden ze aangeven waarom de keuze voor hun genootschap toch net iets of zelfs heel veel beter is dan die voor de naaste buren.

Ik had ook niet anders verwacht. Wie een eigen kerkgenootschap in de lucht houdt, doet dat niet omdat hij vindt dat je net zo goed bij de concurrentie kunt kerken. Op dat punt kun je wat mij betreft niet duidelijk genoeg zijn.

Zelf kom ik uit de rechterflank van de gezindte en in het landelijke kerkblad dat bij ons thuis circuleerde, werden de aanpalende kerken altijd duchtig de oren gewassen. Ik vond dat altijd logisch. Als het één pot nat is, moet je bij elkaar in één gebouw gaan zitten. Zo niet, dan moet je kunnen aangeven waarom je op jezelf staat. Een andere oplossing is er niet.

Immers, en nu word ik even heel erg serieus, onze grote Voorganger gebiedt dat we allen één zijn en dan heb je volgens mij een heel erg goed verhaal nodig om daarvan af te wijken.

Kortom, ik belde Hare Majesteit met de boodschap dat ik zo een adresje of tien kon aanreiken waar ze binnen een straal van 25 kilometer terechtkon. Zo ver is Huis ten Bosch niet van Katwijk en daar hebben ze keuze genoeg. Maar daarmee nam ze geen genoegen. Ze wilde weten waar ze dan het beste uit was. Het lag op mijn lippen om te zeggen dat dat niet zo veel uitmaakte want dat het altijd rechtzinniger was dan de diensten in de Kloosterkerk die ze af en toe bezoekt, maar ik voorzag al haar tegenvraag. Als het er niet zo veel toe deed, waarom trokken al die rechtzinnige kerkgenootschappen dan gescheiden op? Dus zei ik: „Het spijt me, majesteit, maar het is een beetje ingewikkeld geworden. In de eerste plaats zijn er duizend-en-een liggingsverschillen. Bij het ene genootschap is de toegang tot het Koninkrijk ruimer dan bij het andere. Er zijn denominaties waar het Koninkrijk slechts voor een enkeling is weggelegd, bij andere komt het gros van de kerkgangers goed terecht. Daartussen zit nog een hele waaier. En verder leggen uiterlijke zaken veel gewicht in de schaal. Bij groep A zijn lange broek en legging beide taboe, bij groep B doen ze daar helemaal niet moeilijk over.

Om het nog ingewikkelder te maken, spelen sentimenten een belangrijke rol. Mensen voelen zich natuurlijk erg prettig in de sfeer waarin ze zijn opgegroeid. Dat heeft weer te maken met nestgeur en een gevoel van veiligheid. Ook predikanten die van grote invloed zijn op iemands geestelijk leven, doen er soms heel veel toe.”

Het was, zoals u begrijpt, een lang verhaal. Het had nog langer gekund, maar allerlei binnen- en buitenverbanden heb ik maar onbesproken gelaten.

Niet helemaal eerlijk, dat geef ik toe, maar ga ons staatshoofd eens uitleggen dat er ook nog allerlei afsplitsingen van afsplitsingen zijn en dat we tegenwoordig zelfs refobaptisten kennen. Om over het labyrint aan vrije groepen, thuislezers en huisgemeenten maar te zwijgen.

De majesteit hoorde mijn relaas zwijgend aan. Aan het eind zei ze: „Wat vindt u daar nu van?”

„Wie zou niet wenen, majesteit?” was mijn reactie.

Daarop zei ze: „Dan denk ik dat ik nog maar een poosje vrijzinnig blijf.”

Doorgaans sta ik niet zo gauw met de mond vol tanden, maar toen wel.

Hoe laatste beetje reserves tegenover koningshuis verdwenen (Jan van Klinken)

Column Jan van Klinken 24-10-2011

Nu ik zomaar enkele Oranjetitels op mijn naam heb staan, heeft bij sommigen de gedachte postgevat dat ik van jongs af aan wel een heel trouwe aanhanger van het koningshuis zal zijn geweest. 
Dat is een misverstand dat ik 
ter afsluiting van de vorige 
twee afleveringen graag uit de weg wil ruimen, vooral omdat er een bijzonder verhaal aan verbonden is.

Het is met mijn Oranjeverleden eigenlijk best wel droevig gesteld. Behalve dat ik nooit her­denkingsbekers en theelepeltjes heb verzameld, heb ik zelfs enige tijd een lichte aversie tegen het koningshuis gehad. Dat kwam zo. Tijdens mijn lagereschooltijd zou koningin Juliana bij ons in de buurt op bezoek komen om de Zeelandbrug te openen. Dat een hoogwaardigheidsbekleder die in onze beleving van een andere planeet kwam, zomaar bereid was bevonden om af te dalen naar de verre periferie, veroorzaakte grote opwinding.

Met een bus werden we naar het naburige Zierikzee gebracht en ergens achter dranghekken geparkeerd. Het was midden in de winter en we stonden er urenlang te blauwbekken. Eindelijk was het dan zover. De koningin kwam eraan. We zongen uit volle borst en keken reikhalzend naar de plaats waar de sprookjesfee zou verschijnen. Maar wie we ook zagen, geen koningin. Hooguit zagen we ergens in de verte wat gedaantes uit een bus stappen, maar of daar werkelijk de koningin bij geweest is, kan ik u uit eigen waarneming niet garanderen. Zwaar teleurgesteld keerde ik huiswaarts. Dat hele koningshuis kon me gestolen worden.

Het zou nog erger worden. Nadat ik in 1978 bij deze krant in dienst was getreden, moest ik uitrukken naar Den Haag om verslag te doen van Prinsjesdag. Ik meende een strategisch punt uitgekozen te hebben om zo veel mogelijk van de gouden koets en zijn inzittenden te kunnen genieten. Maar op het moment suprême drong zich een uitgelaten menigte op die mij het zicht op al dat moois geheel ontnam. Alweer mis.

In diezelfde tijd viel mij de eer te beurt samen met een collega de inhuldiging van Beatrix als koningin te verslaan. We waren echter geen getuige van een groots festijn, maar van rellen die hun weerga niet kenden. Natuurlijk konden de Oranjes hier helemaal niets aan doen, maar vanwege al die teleurstellingen schoot het niet echt op met mijn betrekkingen tot het koningshuis. Het leek me beter er maar een eindje vandaan te blijven.

Het was koningin Beatrix zelf die hierin ver­andering bracht. Het was 1993 en Limburg werd door Maaswater geteisterd. Ik was de hele nacht in touw geweest en met mijn laarzen waadde ik door de hoofdstraat van het dorpje Meers, want de koningin zou hier op bezoek komen. Ik liep een willekeurig gekozen woning binnen waar de bewoners druk bezig waren te redden wat er te redden viel. Het water stond er tot aan de enkels en mijn laarzen waren inmiddels volgelopen. Ik had deze morgen alle geluk van de wereld, want wie stopte er voor de deur van dit huis? Zowaar, de koningin. Ze knoopte een gesprek aan met de bewoners terwijl vertegenwoordigers van de media hun werk deden. Hierna werd het journaille met een legertruck afgevoerd.

Maar de koningin bleef en ik ook, omdat ik werd aangezien voor een bewoner. Aan het eind van het gesprek schudde de vorstin iedereen de hand en wenste hun veel sterkte. Ook mij viel dat ten deel. Ik liet het me maar overkomen. Ten­slotte kon ook ik na die loodzware nacht en met die volgelopen laarzen best wat sterkte gebruiken. Maar u begrijpt, de kiem voor mijn Oranjeliefde was dan toch gelegd.

Nu ik dit opschrijf, realiseer ik me dat er eigenlijk al eerder iets moois tussen mij en het vorstenhuis was ontstaan. Tijdens de ingebruikneming van de Oosterscheldekering in 1986 ging de koningin op de foto met tal van gekroonde hoofden en presidenten uit allerlei Europese landen.
Als gevolg van een leemte in het protocol bleek ik ontsnapt te zijn aan het spiedende oog van de Rijksvoorlichtingsdienst. Plotseling kon ik zomaar aanschuiven bij al die hooggeplaatsten. In gedachten zag ik al die bureauredacties al voor me terwijl ze zich gepijnigd afvroegen wie die bobo op de achterste rij mocht zijn. Ik heb me toch maar afzijdig gehouden, maar dat ik de kans had om samen met Hare Majesteit en haar gasten op de gevoelige plaat te worden vastgelegd, bezorgde me een speciaal gevoel. U ziet, ik word steeds warmer.

En toen… toen kreeg ik de gelegenheid mensen uit een groepering te interviewen die zich vanaf oude tijden zeer nauw verbonden weten met het roemruchte Oranjehuis. Zij vertelden me over een koningin die met grenzeloze toewijding en een vergaande perfectie haar werk doet. Ook raakte ik onder de indruk van de zwaarte van haar ambt, in die zin dat het haar helemaal bleek op te slokken. Dat had ik me eerder niet zo gerealiseerd.

Kortom, het laatste beetje reserve bij het koningshuis moest sneven. Ik zou een slechte journalist zijn als ik niet kritisch zou blijven, maar het zal duidelijk zijn dat er heel wat met me is gebeurd. Zo ziet u, nog voor die boeken verschenen, hadden ze hun uitwerking al gehad.


Let op:Van deze columnist Jan van Klinken verschenen recent twee boeken over onze Vorstin.
U kunt deze boeken HIER bekijken/bestellen.

Van koningin Beatrix weten we veel, behalve hoe ze over geloof denkt

Column Jan van Klinken 17-10-2011

Verslaggever Ivo van der Linden gaat voor het tv-programma Dwarsdoorsnee op pad om de beroemde pianiste Riki Maserati te interviewen. De bedoeling is dat hij haar het hemd van het lijf zal vragen. Een diepte-interview, heet dat in vaktaal. Zo’n klus kun je wel aan Ivo overlaten. Hij is het als tv-interviewer gewend om met de upper ten van hart tot hart te spreken.

In vrij ruime kring is bekend dat Riki een bijzondere band heeft met haar tien jaar geleden overleden moeder. In gedachten praat ze nog iedere dag met haar. Ze is haar drijfveer, haar grote inspiratiebron. Op haar website zegt ze er ontroerende dingen over.

Als Van der Linden het interview heeft gemonteerd en het gesprek de ether in gaat, blijkt dat hij een schitterend portret van de pianiste heeft gemaakt maar dat de moeder van de geïnterviewde ontbreekt. Op geen enkele manier komt ze ter sprake. Tv-recensenten noemen het een raadsel. Hoe is het mogelijk dat dit onderdeel ontbreekt? Zo kan er toch geen compleet profiel ontstaan? Sommigen suggereren dat Van der Linden slecht met de moeder overweg kon en vond dat iedereen haar moest negeren. Toch mag zo’n persoonlijk gevoel geen rol spelen bij het maken van een portret, zo luidt het algemene oordeel. De interviewer is er ten dienste van de geïnterviewde. Zijn voorkeuren en afkeren mogen geen doorslaggevende rol spelen. Conclusie van de recensenten: een gemiste kans, een betreurenswaardige tekortkoming.

Zo ben ik weer terug bij Hella Haasse, van wie we in de vorige aflevering zagen dat ze niet van een goddelijke instantie wilde weten. „Wat van nu af aan moet gelden voor ons is gelovig te zijn zonder God”, zo verklaarde ze eens. Uitgerekend zij mocht koningin Beatrix interviewen. Het was het eerste grote interview dat Beatrix zich als vorstin liet afnemen. Dat gebeurde in 1988 ter gelegenheid van de 50e verjaardag van de majesteit.

Haasse moet toen voor een dilemma hebben gestaan. Het kan niet anders of bij de voorbereiding moet zij hebben vastgesteld dat de koningin een diepgelovige vrouw is.

Doordat ik de afgelopen periode een tweetal boeken over Beatrix redigeerde, kwam ik dat zelf ook tegen. Een van de boeken die ik samenstelde, bevat de weergave van de vier grote tv-interviews die de koningin sinds haar aantreden in 1980 heeft gegeven en dan thematisch opgedeeld. Ik ga op dat boek nu verder niet al te diep in want dit is geen reclamepraatje, maar ik kan u wel aanraden het te kopen. Mocht u evenwel besluiten dat niet te doen, wat ik uiteraard zeer betreur, dan mist u onder andere het hoofdstuk over het geloof van de koningin.

Daarin komt de toespraak aan de orde die Beatrix hield in de Nieuwe Kerk vlak voordat ze de eed op de Grondwet zou afleggen tijdens de inhuldigingsplechtigheid op 30 april 1980. Ze verklaarde toen dat ze de taak die ze op zich nam, niet in eigen kracht kon volbrengen maar in haar geloof. „Zo liggen mijn allerdiepste wortels in ons volkslied: Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer!” vervolgde ze.


Dat was een getuigenis om kippenvel van te krijgen. Het is een zo cruciale verwijzing van de koningin naar haar diepste drijfveren dat het Haasse bij het doornemen van alle documentatie niet kan zijn ontgaan. Toch presteerde ze het om over het geloof van Beatrix geen enkele vraag te stellen. Althans, die conclusie dringt zich op omdat het onderwerp op geen enkele manier aan de orde komt. Werkelijk, geen woord erover.

In haar voetsporen meenden ook twee andere interviewers het geloof van de koningin te kunnen laten rusten. Het betreft de journalist W. L. Brugsma, die Beatrix samen met prins Claus in 1991 interviewde, en de journaliste Maartje van Weegen, die de koningin in 2000 uitgebreid aan het woord liet. Wat me vooral opviel, was dat Beatrix vrijwel geen enkele vraag uit de weg gaat. Het betreffende boek, dat volgende week uitkomt, heet niet voor niets ”Openhartig”. Ik ben er dan ook vast van overtuigd dat er een boeiend gesprek op gang zou zijn gekomen als de interviewers de koningin over haar geloof hadden bevraagd. Maar niets van dat alles. Een gemiste kans, een betreurenswaardige tekortkoming.

Ere wie ere toekomt: de hoogleraar en publiciste Dorien Pessers sneed het onderwerp wél aan. Zij verzorgde het tv-interview van 2005 en hoewel zij zelf nooit betrapt kon worden op enige religieuze betrokkenheid, weerhield haar dat er niet van om Beatrix voor te houden dat ze koningin is bij de gratie Gods. Zo hoort het. De interviewer die persoonlijke aversies en voorkeuren opzijzet om de geïnterviewde zo goed mogelijk tot zijn of haar recht te laten komen. Pessers hield het helaas kort maar vooruit, het was in ieder geval iets.

En nu maar hopen dat de majesteit zich voor of ter gelegenheid van haar naderende afscheid nogmaals uitvoerig laat interviewen en dan wel de kans krijgt over haar zielenleven te vertellen. Het zou toch werkelijk onvergeeflijk zijn als we straks een vorstin uitzwaaien over wie we best veel weten behalve over haar allerdiepste wortels.

Anderen mochten van Hella Haasse niet in God geloven

Column van Jan van Klinken --10-10-2011


Over de doden niets dan goeds, maar in het geval van de dinsdag gecremeerde schrijfster Hella Haasse zal dat toch niet helemaal lukken. Om nog nader te noemen redenen heb ik me een tijdje geleden in haar persoon verdiept en de uitkomst van dat oriënterende onderzoekje was op onderdelen nogal teleurstellend.

Laat ik beginnen met een aantal aardige dingen over haar te zeggen, want dat heeft ze zonder meer verdiend. Hella Haasse was een zeer ontwikkelde vrouw die zich de gewoonte had eigen gemaakt om diep over de dingen van het leven na te denken. Dat leverde inzichten op waar velen ook vandaag de dag hun voordeel mee kunnen doen. Dat diepe denken geldt natuurlijk wel voor meer schrijvers en schrijfsters, maar het aan­gename van Haasse was dat ze niet met haar denkbeelden liep te leuren. Dat onderscheidt haar van sommige andere grote schrijvers.

Iemand als Harry Mulisch was natuurlijk ook van groot kaliber, als auteur misschien nog wel iets knapper, maar wel een arrogante ijdeltuit. Die viel bijna om van eigendunk. Daar had Haasse geen last van. Ze bleef bescheiden en had geen podium nodig om zich te etaleren. Ze kon zichzelf kwijt in haar boeken. En om nog een andere tijdgenoot en groot literator te noemen: Gerard Reve schreef, met alle kanttekeningen die erbij gemaakt moeten worden, literaire meesterwerken, maar hij kon zich vreemd gedragen. Dat nam soms zelfs ziekelijke vormen aan.

Bij zulke mensen vergeleken was Hella Haasse een verademing. Een deel van haar werk was bovendien toegankelijk voor een breed publiek. ”Oeroeg” bijvoorbeeld, een knap geschreven novelle die op veel literatuurlijsten voorkomt omdat hij zo lekker dun is, maar die vaak een indruk achterlaat die omgekeerd evenredig is aan de omvang. Zo was het ook bij mij. Talloze scholieren hebben op deze manier in de loop der jaren met haar oeuvre kennisgemaakt. Daardoor heeft ze veel invloed gehad.

Ook heeft ze de belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis weer tot leven gewekt, of daar in ieder geval een aardig handje bij geholpen. Hella Haasse schreef diverse monumentale historische romans die weliswaar geen gemakkelijke kost bieden, maar wel met heel veel kennis van zaken en met veel oog voor de beleving van de personages zijn gecomponeerd.

Tegelijkertijd had ze één grote tekortkoming. Dat is waarom het niet meevalt om alleen maar positief te zijn. Albert van Zanten vatte haar manco vorige week zaterdag in zijn In memoriam in deze krant in één zin samen: „Christelijke zingeving of een goddelijke instantie komt in Haasses werk niet voor.” Dat was een typering die even raak als verbijsterend is. Hoe is het mogelijk dat iemand tot de kern van ons bestaan probeert door te dringen, en dan het bovenaardse op voorhand uitsluit? Daar kan ik met mijn pet, laat staan met mijn (denkbeeldige) kerkhoed, niet bij. In een interview in De Tijd gaf de schrijfster indertijd als verklaring: „Wat van nu af aan moet gelden voor ons is gelovig te zijn zonder God.”

Wat me daarin vooral tegenstaat, is het woordje „moet.” Zelfs als ik heel lang en heel erg goed mijn best doe om me te verplaatsen in haar kille rationalisme, haar ijzige nuchterheid, kan ik zo’n stellige uitspraak totaal niet plaatsen. Met haar meeredenerend, kan ik me voorstellen dat ze gezegd zou hebben: „Alles overwegend is het net zo onwaarschijnlijk dat er geen God en geen andere hogere machten zijn als dat ze er wel zijn. Of waarschijnlijk.”

Over beide stellingen kun je boeken vol schrijven zonder veel verder te komen. Hoe zou je dan als intellectueel met zo veel zekerheid willen afdwingen dat de mensheid alle godsbeelden maar afzweert? Dat is eigenlijk absurd. Dat ze zelf niet in God of een god geloofde was haar zaak, maar voorschrijven dat een ander jouw wankele opinie deelt, neigt naar geestelijke territoriumdrift.

Toen ik een tijdje geleden, om redenen die u nog steeds tegoed heeft, haar levensloop doornam, kwam ik tegen dat Hella als twaalfjarige in een schoolschrift aan haar eerste roman begon. Dat gaf hoop. Dat iemand op een leeftijd waarop sommige leeftijdgenootjes nog met poppen spelen, een boek begint te schrijven is al bijzonder, maar komt vaker voor. Dat het een historisch onderwerp betrof, is al zeldzamer, maar mijn verbazing steeg pas echt toen ik las dat het over de geloofsstrijd tussen de rekkelijken en preciezen in de 17e eeuw ging. Dat onderwerp moest haar dan toch wel heel erg te pakken hebben gehad. Wellicht zou haar passie voor het thema in andere werken van haar zijn terug te vinden. Maar niets van dat alles. Ik heb het in ieder geval niet kunnen ontdekken.

Dat manuscript waaraan ze op zo’n jonge leeftijd begon, is nooit in boekvorm verschenen omdat ze het nooit heeft afgemaakt. Het des­betreffende schoolschrift is ondergebracht in het Letterkundig Museum. Ik ken de inhoud verder niet, maar wat daarover door Haassekenners is geschreven, bevestigt alleen maar dat ze de 
menselijke geest toen al wilde peilen, maar 
alle mogelijke lijntjes met het bovenaardse raar vond.

Desondanks mocht ze veel later de koningin interviewen. Daarover volgende week meer.

Volgers