2 november 2011

Anderen mochten van Hella Haasse niet in God geloven

Column van Jan van Klinken --10-10-2011


Over de doden niets dan goeds, maar in het geval van de dinsdag gecremeerde schrijfster Hella Haasse zal dat toch niet helemaal lukken. Om nog nader te noemen redenen heb ik me een tijdje geleden in haar persoon verdiept en de uitkomst van dat oriënterende onderzoekje was op onderdelen nogal teleurstellend.

Laat ik beginnen met een aantal aardige dingen over haar te zeggen, want dat heeft ze zonder meer verdiend. Hella Haasse was een zeer ontwikkelde vrouw die zich de gewoonte had eigen gemaakt om diep over de dingen van het leven na te denken. Dat leverde inzichten op waar velen ook vandaag de dag hun voordeel mee kunnen doen. Dat diepe denken geldt natuurlijk wel voor meer schrijvers en schrijfsters, maar het aan­gename van Haasse was dat ze niet met haar denkbeelden liep te leuren. Dat onderscheidt haar van sommige andere grote schrijvers.

Iemand als Harry Mulisch was natuurlijk ook van groot kaliber, als auteur misschien nog wel iets knapper, maar wel een arrogante ijdeltuit. Die viel bijna om van eigendunk. Daar had Haasse geen last van. Ze bleef bescheiden en had geen podium nodig om zich te etaleren. Ze kon zichzelf kwijt in haar boeken. En om nog een andere tijdgenoot en groot literator te noemen: Gerard Reve schreef, met alle kanttekeningen die erbij gemaakt moeten worden, literaire meesterwerken, maar hij kon zich vreemd gedragen. Dat nam soms zelfs ziekelijke vormen aan.

Bij zulke mensen vergeleken was Hella Haasse een verademing. Een deel van haar werk was bovendien toegankelijk voor een breed publiek. ”Oeroeg” bijvoorbeeld, een knap geschreven novelle die op veel literatuurlijsten voorkomt omdat hij zo lekker dun is, maar die vaak een indruk achterlaat die omgekeerd evenredig is aan de omvang. Zo was het ook bij mij. Talloze scholieren hebben op deze manier in de loop der jaren met haar oeuvre kennisgemaakt. Daardoor heeft ze veel invloed gehad.

Ook heeft ze de belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis weer tot leven gewekt, of daar in ieder geval een aardig handje bij geholpen. Hella Haasse schreef diverse monumentale historische romans die weliswaar geen gemakkelijke kost bieden, maar wel met heel veel kennis van zaken en met veel oog voor de beleving van de personages zijn gecomponeerd.

Tegelijkertijd had ze één grote tekortkoming. Dat is waarom het niet meevalt om alleen maar positief te zijn. Albert van Zanten vatte haar manco vorige week zaterdag in zijn In memoriam in deze krant in één zin samen: „Christelijke zingeving of een goddelijke instantie komt in Haasses werk niet voor.” Dat was een typering die even raak als verbijsterend is. Hoe is het mogelijk dat iemand tot de kern van ons bestaan probeert door te dringen, en dan het bovenaardse op voorhand uitsluit? Daar kan ik met mijn pet, laat staan met mijn (denkbeeldige) kerkhoed, niet bij. In een interview in De Tijd gaf de schrijfster indertijd als verklaring: „Wat van nu af aan moet gelden voor ons is gelovig te zijn zonder God.”

Wat me daarin vooral tegenstaat, is het woordje „moet.” Zelfs als ik heel lang en heel erg goed mijn best doe om me te verplaatsen in haar kille rationalisme, haar ijzige nuchterheid, kan ik zo’n stellige uitspraak totaal niet plaatsen. Met haar meeredenerend, kan ik me voorstellen dat ze gezegd zou hebben: „Alles overwegend is het net zo onwaarschijnlijk dat er geen God en geen andere hogere machten zijn als dat ze er wel zijn. Of waarschijnlijk.”

Over beide stellingen kun je boeken vol schrijven zonder veel verder te komen. Hoe zou je dan als intellectueel met zo veel zekerheid willen afdwingen dat de mensheid alle godsbeelden maar afzweert? Dat is eigenlijk absurd. Dat ze zelf niet in God of een god geloofde was haar zaak, maar voorschrijven dat een ander jouw wankele opinie deelt, neigt naar geestelijke territoriumdrift.

Toen ik een tijdje geleden, om redenen die u nog steeds tegoed heeft, haar levensloop doornam, kwam ik tegen dat Hella als twaalfjarige in een schoolschrift aan haar eerste roman begon. Dat gaf hoop. Dat iemand op een leeftijd waarop sommige leeftijdgenootjes nog met poppen spelen, een boek begint te schrijven is al bijzonder, maar komt vaker voor. Dat het een historisch onderwerp betrof, is al zeldzamer, maar mijn verbazing steeg pas echt toen ik las dat het over de geloofsstrijd tussen de rekkelijken en preciezen in de 17e eeuw ging. Dat onderwerp moest haar dan toch wel heel erg te pakken hebben gehad. Wellicht zou haar passie voor het thema in andere werken van haar zijn terug te vinden. Maar niets van dat alles. Ik heb het in ieder geval niet kunnen ontdekken.

Dat manuscript waaraan ze op zo’n jonge leeftijd begon, is nooit in boekvorm verschenen omdat ze het nooit heeft afgemaakt. Het des­betreffende schoolschrift is ondergebracht in het Letterkundig Museum. Ik ken de inhoud verder niet, maar wat daarover door Haassekenners is geschreven, bevestigt alleen maar dat ze de 
menselijke geest toen al wilde peilen, maar 
alle mogelijke lijntjes met het bovenaardse raar vond.

Desondanks mocht ze veel later de koningin interviewen. Daarover volgende week meer.

Geen opmerkingen:

Volgers